Vertaling van Zuhause

Inhoud:

Duits
Nederlands
Haus [o] (das ~), Heim [o] (das ~), Wohnung [v] (die ~), Zuhause [o] (das ~), Heimat [v] (die ~) {zn.}
thuis
tehuis 
Zuhause bleiben ist langweilig.
Thuis blijven is saai.
Wart ihr gestern Abend zuhause?
Waart gij gisteravond thuis?


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Zuhause bleiben ist langweilig.

Thuis blijven is saai.

Er ist immer montags zuhause.

Op maandag is hij altijd thuis.

Ich würde lieber zuhause bleiben.

Ik zou liever thuis blijven.

Er ist fast immer zuhause.

Hij is bijna altijd thuis.

Er ist immer montags zuhause.

Op maandag is hij altijd thuis.

Zuhause bleiben ist kein Spass.

Thuis blijven is niet leuk.

Er ist fast immer zuhause.

Hij is bijna altijd thuis.

Wart ihr gestern Abend zuhause?

Waart gij gisteravond thuis?

Ist Deine Schule weit von zuhause entfernt?

Is uw school ver van uw huis?

Manchmal besuche ich meine Freunde zuhause.

Ik bezoek soms de huizen van mijn vrienden.

Ich sah Andrea von zuhause weggehen.

Ik zag Andrea van huis weggaan.

Weißt du, ob Grace zuhause ist oder nicht?

Weet je of Grace thuis is of niet?

Lass uns zuhause bleiben, wenn es morgen regnet.

Laten we thuis blijven als het morgen regent.

Wenn ich allein zuhause bin, ist es zu still im Haus.

Als ik alleen thuis ben, is het te stil in huis.

Sie beauftragten eine Umzugsfirma, um ihr Hab und Gut zu ihrem neuen Zuhause zu transportieren.

Ze hebben een verhuisfirma gevraagd om hun eigendommen naar hun nieuwe woning te verhuizen.


Gerelateerd aan Zuhause

Haus - Heim - Wohnung - Heimat