Vertaling van arbeiten

Inhoud:

Duits
Nederlands
arbeiten {ww.}
werken 
arbeiden 

wir arbeiten
sie arbeiten

wij werken
zij werken
» meer vervoegingen van werken

Ein Mensch muss arbeiten.
Een mens moet werken.
Wie viele arbeiten hier?
Hoeveel mensen werken hier?
Arbeiten {zn.}
werkzaamheden
funktionieren, arbeiten, laufen, in Gang sein, in Betrieb sein, in Ordnung sein, gehen, fungieren, tätig sein {ww.}
werken 
het doen
in zijn werk gaan
functioneren 

wir arbeiten
sie arbeiten

wij werken
zij werken
» meer vervoegingen van werken

Ich konnte nicht arbeiten gehen, weil ich krank war.
Ik kon niet gaan werken want ik was ziek.
Der Plan wird funktionieren.
Het plan zal werken.
Funktionieren [o] (das ~), Arbeiten, Arbeitsweise [v] (die ~), Wirkungsweise [v] (die ~) {zn.}
werking  [v]
functionering [v]


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Ein Mensch muss arbeiten.

Een mens moet werken.

Wie viele arbeiten hier?

Hoeveel mensen werken hier?

Du musst nur fleißig arbeiten.

Ge moet alleen hard werken.

Tom weigert sich zu arbeiten.

Tom weigert te werken.

Sie müssen sehr hart arbeiten.

Je moet heel hard werken.

Wir arbeiten von neun bis fünf.

We werken van negen tot vijf.

Du brauchst heute nicht zu arbeiten.

Vandaag moet ge niet werken.

Hunderte von Leuten arbeiten in dieser Fabrik.

Honderden mensen werken in die fabriek.

Ich werde in den Frühlingsferien arbeiten.

Ik ga werken tijdens de krokusvakantie.

Ich will unter diesen Bedingungen nicht arbeiten.

Ik wil onder deze omstandigheden niet werken.

Es ist zu heiß zum Arbeiten.

Het is te warm om te werken.

Es war mir schon immer das Liebste, allein zu arbeiten.

Ik heb altijd de voorkeur gehad om alleen te werken.

Ich konnte nicht arbeiten gehen, weil ich krank war.

Ik kon niet gaan werken want ik was ziek.

Tante Yoko ist zu schwach, um zu arbeiten.

Tante Joko is te zwak om te werken.