Vertaling van auf geht's

Inhoud:

Duits
Nederlands
los, auf geht's, wohlan {tw}
aan de slag
hup
vooruit
auseinandergehen, divergieren, auseinanderlaufen, voreinander abweichen {ww.}
uiteenlopen
divergeren

er/sie/es geht auseinander

hij/zij/het loopt uiteen
» meer vervoegingen van uiteenlopen

auffasern, aufgehen {ww.}
uitrafelen
rafelen

er/sie/es geht auf
ihr geht auf

hij/zij/het rafelt uit
jullie rafelen uit
» meer vervoegingen van uitrafelen

ausgehen, ausrücken, hinausgehen {ww.}
uitgaan 
uittreden
uitstijgen
uitstappen
uitlopen
uitkomen 

er/sie/es geht aus
ihr geht aus

hij/zij/het gaat uit
jullie gaan uit
» meer vervoegingen van uitgaan

Ich kann nicht ausgehen, weil ich vor einer Woche bei einem Unfall verletzt wurde.
Ik kan niet uitgaan omdat ik een week geleden gewond raakte in een ongeval.
auslöschen, erlöschen, verlöschen, ausgehen {ww.}
uitgaan 
uitsterven
uitdoven
doven

er/sie/es geht aus
ihr geht aus

hij/zij/het gaat uit
jullie gaan uit
» meer vervoegingen van uitgaan

angehen, anlangen, betreffen {ww.}
raken 
betreffen 
gelden
aangaan 

er/sie/es geht an
ihr geht an

hij/zij/het raakt
jullie raken
» meer vervoegingen van raken

sich ablösen, abgehen, aus dem Leim gehen {ww.}
loslaten

er/sie/es geht ab
ihr geht ab

hij/zij/het laat los
jullie laten los
» meer vervoegingen van loslaten

abgehen, trassieren, ziehen auf {ww.}
trekken
trasseren

er/sie/es geht ab
ihr geht ab

hij/zij/het trekt
jullie trekken
» meer vervoegingen van trekken

sich trennen, auseinandergehen {ww.}
zich scheiden
uiteengaan

er/sie/es geht auseinander

hij/zij/het gaat uiteen
» meer vervoegingen van uiteengaan

auseinandergehen {ww.}
scheiden 
uiteengaan
vaneengaan
zich verspreiden

er/sie/es geht auseinander
ihr geht auseinander

hij/zij/het scheidt
jullie scheiden
» meer vervoegingen van scheiden

aufgehen {ww.}
opengaan
openvallen

er/sie/es geht auf

hij/zij/het gaat open
» meer vervoegingen van opengaan

aufgehen, sich erheben, steigen {ww.}
opgaan
opkomen
opstaan
rijzen
stijgen
verrijzen
wassen 

er/sie/es geht auf
ihr geht auf

hij/zij/het gaat op
jullie gaan op
» meer vervoegingen van opgaan