Vertaling van ausbreiten
Inhoud:
Duits
Nederlands
ich werde ausbreiten
du wirst ausbreiten
er/sie/es wird ausbreiten
ik zal verspreiden
jij zult verspreiden
hij/zij/het zal verspreiden
» meer vervoegingen van verspreiden
Ein kleiner Waldbrand kann sich leicht ausbreiten und schnell ein großer Flächenbrand werden.
Een klein bosbrandje kan zich makkelijk verspreiden en snel een grote vuurzee worden.
ausbreiten, ausrecken, strecken, ausstrecken, erstrecken, aufspannen, ausspannen, auslegen, auswerfen, aufhängen, recken, ausdehnen, dehnen, erweitern {ww.}
ich werde ausbreiten
du wirst ausbreiten
er/sie/es wird ausbreiten
ik zal uitstrekken
jij zult uitstrekken
hij/zij/het zal uitstrekken
» meer vervoegingen van uitstrekken
entfalten, ausbreiten, aufschlagen, aufkrempeln {ww.}
uitvouwen
opzetten
uitspreiden
ontvouwen
opzetten
uitspreiden
ontvouwen
ich werde ausbreiten
du wirst ausbreiten
er/sie/es wird ausbreiten
ik zal uitvouwen
jij zult uitvouwen
hij/zij/het zal uitvouwen
» meer vervoegingen van uitvouwen
Ausstrecken, Hinstrecken, Strecken, Ausbreiten {zn.}
uitrekking