Vertaling van ausführen

Inhoud:

Duits
Nederlands
ausführen, ausrichten, verwirklichen, bewerkstelligen, vollbringen, durchführen, zustande bringen, leisten, vornehmen {ww.}
verwezenlijken
doorvoeren
tot stand brengen
bewerkstelligen

ich werde ausführen
du wirst ausführen
er/sie/es wird ausführen

ik zal verwezenlijken
jij zult verwezenlijken
hij/zij/het zal verwezenlijken
» meer vervoegingen van verwezenlijken

ausführen, exportieren {ww.}
uitvoeren 
exporteren

ich werde ausführen
du wirst ausführen
er/sie/es wird ausführen

ik zal uitvoeren
jij zult uitvoeren
hij/zij/het zal uitvoeren
» meer vervoegingen van uitvoeren

ausführen, bestellen, erfüllen, leisten {ww.}
voltrekken
vervullen
verrichten
uitvoeren 
naleven
nakomen

ich werde ausführen
du wirst ausführen
er/sie/es wird ausführen

ik zal voltrekken
jij zult voltrekken
hij/zij/het zal voltrekken
» meer vervoegingen van voltrekken

ausführen, spazieren führen {ww.}
uitlaten
afrijden

ich werde ausführen
du wirst ausführen
er/sie/es wird ausführen

ik zal uitlaten
jij zult uitlaten
hij/zij/het zal uitlaten
» meer vervoegingen van uitlaten

machen, tun, stellen, bereiten, ausführen, verrichten, erledigen, abstatten, begehen, schließen, anfertigen, herstellen, erzeugen, hervorbringen, erschaffen, unterbreiten, halten, geben, schneiden, brauen, zurechtmachen, ordnen, zubereiten, bewirken, verursachen, hervorrufen, veranlassen, erregen, anrichten, ernennen, abhalten {ww.}
doen 
maken 
uitvoeren 
uitrichten
uitbrengen
bedrijven 
aanmaken 

ich werde ausführen
du wirst ausführen
er/sie/es wird ausführen

ik zal doen
jij zult doen
hij/zij/het zal doen
» meer vervoegingen van doen

Was muss ich tun?
Wat moet ik doen?
Was willst du tun?
Wat wil je doen?