Vertaling van auslöschen

Inhoud:

Duits

Nederlands

auslöschen, erlöschen, verlöschen, ausgehen {ww.}

uitgaan
uitsterven
uitdoven
doven

ich werde auslöschen
du wirst auslöschen
er/sie/es wird auslöschen

ik zal uitgaan
jij zult uitgaan
hij/zij/het zal uitgaan
» meer vervoegingen van uitgaan

Ich kann nicht ausgehen, weil ich vor einer Woche bei einem Unfall verletzt wurde.

Ik kan niet uitgaan omdat ik een week geleden gewond raakte in een ongeval.

auslöschen, dämpfen, löschen {ww.}

uitmaken
uitdoven
uitdoen
uitblussen
doven
blussen

ich werde auslöschen
du wirst auslöschen
er/sie/es wird auslöschen

ik zal uitmaken
jij zult uitmaken
hij/zij/het zal uitmaken
» meer vervoegingen van uitmaken

auslöschen, erledigen, ausrotten {ww.}

wegvegen
uitwissen
uitvegen
wissen

ich werde auslöschen
du wirst auslöschen
er/sie/es wird auslöschen

ik zal wegvegen
jij zult wegvegen
hij/zij/het zal wegvegen
» meer vervoegingen van wegvegen

Löschen [o] (das ~), Auslöschen {zn.}

blussingswerk [o]
blussing [v]