Vertaling van ausrichten
Inhoud:
Duits
Nederlands
zentrieren, einmitten, ausrichten {ww.}
concentreren
centraliseren
centraliseren
ich werde ausrichten
du wirst ausrichten
er/sie/es wird ausrichten
ik zal concentreren
jij zult concentreren
hij/zij/het zal concentreren
» meer vervoegingen van concentreren
arrangieren, einrichten, ordnen, anordnen, veranstalten, in Ordnung bringen, zurechtmachen, herrichten, organisieren, vorbereiten, machen, bearbeiten, ausrichten, abwickeln, erledigen, übereinkommen {ww.}
ich werde ausrichten
du wirst ausrichten
er/sie/es wird ausrichten
ik zal regelen
jij zult regelen
hij/zij/het zal regelen
» meer vervoegingen van regelen
ausführen, ausrichten, verwirklichen, bewerkstelligen, vollbringen, durchführen, zustande bringen, leisten, vornehmen {ww.}
verwezenlijken
doorvoeren
tot stand brengen
bewerkstelligen
doorvoeren
tot stand brengen
bewerkstelligen
ich werde ausrichten
du wirst ausrichten
er/sie/es wird ausrichten
ik zal verwezenlijken
jij zult verwezenlijken
hij/zij/het zal verwezenlijken
» meer vervoegingen van verwezenlijken