Vertaling van ausströmen

Inhoud:

Duits
Nederlands
emanieren, herrühren, hervorgehen, ausströmen, aussenden, ausstrahlen {ww.}
emaneren

ich werde ausströmen
du wirst ausströmen
er/sie/es wird ausströmen

ik zal emaneren
jij zult emaneren
hij/zij/het zal emaneren
» meer vervoegingen van emaneren

verfließen, fortfliegen, wegfließen, ausströmen, verrinnen, zerrinnen, schwinden {ww.}
weglopen
wegvloeien
afvloeien

ich werde ausströmen
du wirst ausströmen
er/sie/es wird ausströmen

ik zal weglopen
jij zult weglopen
hij/zij/het zal weglopen
» meer vervoegingen van weglopen