Vertaling van ernennen

Inhoud:

Duits
Nederlands
heißen, nennen, benennen, ernennen {ww.}
noemen 
uitmaken voor
benoemen 
heten

wir ernennen
sie ernennen

wij noemen
zij noemen
» meer vervoegingen van noemen

Die Leute nennen ihn Dave.
Mensen noemen hem Dave.
Wir nennen unseren Hund Pochi.
We noemen onze hond Pochi.
machen, tun, stellen, bereiten, ausführen, verrichten, erledigen, abstatten, begehen, schließen, anfertigen, herstellen, erzeugen, hervorbringen, erschaffen, unterbreiten, halten, geben, schneiden, brauen, zurechtmachen, ordnen, zubereiten, bewirken, verursachen, hervorrufen, veranlassen, erregen, anrichten, ernennen, abhalten {ww.}
doen 
maken 
uitvoeren 
uitrichten
uitbrengen
bedrijven 
aanmaken 

wir ernennen
sie ernennen

wij doen
zij doen
» meer vervoegingen van doen

Was muss ich tun?
Wat moet ik doen?
Was willst du tun?
Wat wil je doen?