Vertaling van faul

Inhoud:

Duits
Nederlands
faul, faulig {bn.}
bedorven
rot
verrot
faul, träge {bn.}
lui 
faul, träge {bn.}
lui 
faulen, verfaulen, vermodern, verwesen {ww.}
verrotten
rotten
vergaan
bederven 


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Ich bin faul.

Ik ben lui.

Er ist faul.

Hij is lui.

Die Schüler sind faul.

De studenten zijn lui.

Soweit ich weiß, ist er nicht faul.

Voor zover ik weet is hij niet lui.

Ich bin zu faul, meine Hausaufgaben zu machen.

Ik ben te lui om mijn huiswerk te maken.


Gerelateerd aan faul

faulig - träge - faulen - verfaulen - vermodern - verwesen