Vertaling van fischen
Inhoud:
Duits
Nederlands
fischen, angeln, mit der Angel fischen {ww.}
hengelen
wir fischen
sie fischen
wij hengelen
zij hengelen
» meer vervoegingen van hengelen
fischen {ww.}
vissen
wir fischen
sie fischen
wij vissen
zij vissen
» meer vervoegingen van vissen
Als Kind bin ich öfter mit meinem Vater fischen gegangen.
Als kind ging ik dikwijls vissen met mijn vader.
Fischen , Fischerei , Fischfang {zn.}
visvangst
visserij
visserij
ausschöpfen, fischen {ww.}
hozen
leeghozen
uitscheppen
leeghozen
uitscheppen
wir fischen
sie fischen
wij hozen
zij hozen
» meer vervoegingen van hozen