Vertaling van freilich

Inhoud:

Duits
Nederlands
freilich, tatsächlich, faktisch {bw.}
feitelijk
inderdaad
metterdaad
freilich, tatsächlich, wirklich, in Wirklichkeit, in der Tat {bw.}
inderdaad
metterdaad
waarachtig 
waarlijk 
warempel
werkelijk 
allerdings, bestimmt, freilich, gewiß, wohl, sicher, sicherlich {bw.}
bepaald 
ongetwijfeld
vast
wel degelijk
zeker 
allerdings, freilich, immerhin, ja, ja doch, wohl, zwar {bw.}
immers
toch 
wel
zeker 
ook