Vertaling van frisch
Inhoud:
Duits
Nederlands
regenerieren, wieder herstellen, wieder beleben, auffrischen, erneuern {ww.}
regenereren
Voorbeelden in zinsverband
Duits
Nederlands
Es ist frisch heute.
Het is fris vandaag.
Frisch gewagt ist halb gewonnen.
Een goed begin is het halve werk.