Vertaling van gehen
wir gehen
sie gehen
wij lopen
zij lopen
» meer vervoegingen van lopen
wir gehen
sie gehen
wij gaan
zij gaan
» meer vervoegingen van gaan
wir gehen
sie gehen
wij werken
zij werken
» meer vervoegingen van werken
Voorbeelden in zinsverband
Ich muss schlafen gehen.
Ik moet gaan slapen.
Wann gehen Sie los?
Wanneer vertrekt ge?
Wohin willst du gehen?
Waar wilt ge naartoe?
Wir gehen ins Kino.
We gaan naar de bioscoop.
Sollen wir schwimmen gehen?
Zullen we gaan zwemmen?
Lass mich allein gehen.
Laat me alleen gaan.
Das wird nicht gehen.
Dat zal niet werken.
Können Sie gehen?
Kan je lopen?
Träume gehen in Erfüllung.
Dromen komen uit.
Muss ich nun gehen?
Moet ik nu gaan?
Kann ich jetzt gehen?
Mag ik nu gaan?
Muss ich sofort gehen?
Moet ik onmiddellijk gaan?
Sie sollten besser gehen.
Het is beter als je weggaat.
Lass mich gehen!
Laat me los!
Sie wollen gerade gehen.
Ze staan op het punt weg te gaan.