Vertaling van geläufig

Inhoud:

Duits

Nederlands

geläufig, üblich {bn.}

gebruikelijk
gewoon

geläufig, glatt, eben, reibungslos, schmeichelnd, verfüherisch {bn.}

effen
gelijk
glad
sluik
zonder moeilijkheden
vlot

geläufig, leicht, mühelos, einfach, bequem, gewandt, flink, beschwingt {bn.}

licht
makkelijk
gemakkelijk
vlot

frei, geläufig {bn.}

los
onbelemmerd
onbezet
open
vlot
vrij
vrijgesteld

flüssig, geläufig, fließend {bn.}

stromend
vloeiend