Vertaling van geschlossen

Inhoud:

Duits
Nederlands
geschlossen, zu {bn.}
dicht
gesloten
toe
dicht, gedrängt, geschlossen, undurchdringlich {bn.}
dicht
dik
gebonden
beschließen, enden, beenden, endigen, beendigen, erledigen, vollenden, abschließen, schließen, einstellen {ww.}
voleindigen
uitmaken 
besluiten 
beëindigen
afsluiten 
afmaken 

ich habe geschlossen
du hast geschlossen
er/sie/es hat geschlossen

ik heb voleindigd
jij hebt voleindigd
hij/zij/het heeft voleindigd
» meer vervoegingen van voleindigen

räsonieren, schließen, urteilen {ww.}
redeneren

ich habe geschlossen
du hast geschlossen
er/sie/es hat geschlossen

ik heb geredeneerd
jij hebt geredeneerd
hij/zij/het heeft geredeneerd
» meer vervoegingen van redeneren

schließen, verschließen, zuschließen {ww.}
sluiten 
afsluiten 
op slot doen

ich habe geschlossen
du hast geschlossen
er/sie/es hat geschlossen

ik heb gesloten
jij hebt gesloten
hij/zij/het heeft gesloten
» meer vervoegingen van sluiten

ableiten, deduzieren, folgern, schließen, herleiten {ww.}
afleiden 
deduceren
abstraheren

ich habe geschlossen
du hast geschlossen
er/sie/es hat geschlossen

ik heb afgeleid
jij hebt afgeleid
hij/zij/het heeft afgeleid
» meer vervoegingen van afleiden

argumentieren, Beweisgründe vorbringen, schließen, folgern, als Grund dafür anführen {ww.}
betogen
vertogen
argumenteren

ich habe geschlossen
du hast geschlossen
er/sie/es hat geschlossen

ik heb betoogd
jij hebt betoogd
hij/zij/het heeft betoogd
» meer vervoegingen van betogen

machen, tun, stellen, bereiten, ausführen, verrichten, erledigen, abstatten, begehen, schließen, anfertigen, herstellen, erzeugen, hervorbringen, erschaffen, unterbreiten, halten, geben, schneiden, brauen, zurechtmachen, ordnen, zubereiten, bewirken, verursachen, hervorrufen, veranlassen, erregen, anrichten, ernennen, abhalten {ww.}
doen 
maken 
uitvoeren 
uitrichten
uitbrengen
bedrijven 
aanmaken 

ich habe geschlossen
du hast geschlossen
er/sie/es hat geschlossen

ik heb gedaan
jij hebt gedaan
hij/zij/het heeft gedaan
» meer vervoegingen van doen

Was muss ich tun?
Wat moet ik doen?
Was willst du tun?
Wat wil je doen?
schließen, verschließen, zumachen, abschließen, beenden, abstellen, stillegen, abdrehen, zudrehen, einschließen, stecken {ww.}
toedoen
dichtmaken
sluiten 
dichtdoen

ich habe geschlossen
du hast geschlossen
er/sie/es hat geschlossen

ik heb toegedaan
jij hebt toegedaan
hij/zij/het heeft toegedaan
» meer vervoegingen van toedoen

folgern, schließen {ww.}
een gevolgtrekking maken
besluiten 
concluderen
afleiden 

ich habe geschlossen
du hast geschlossen
er/sie/es hat geschlossen

ik heb besloten
jij hebt besloten
hij/zij/het heeft besloten
» meer vervoegingen van besluiten



Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Die Grenze ist geschlossen.

De grens is dicht.

Der Flughafen ist geschlossen.

De luchthaven is gesloten.

Die Türe war nicht geschlossen.

De deur was niet dicht.

Ich habe alle sechs Fenster geschlossen.

Ik heb alle zes de vensters gesloten.