Vertaling van herumkramen
Inhoud:
Duits
Nederlands
graben, wühlen, umgraben, bauen, abteufen, niederbringen, ausheben, ausschachten, herumkramen, herumwühlen {ww.}
spitten
woelen
graven
woelen
graven
ich werde herumkramen
du wirst herumkramen
er/sie/es wird herumkramen
ik zal spitten
jij zult spitten
hij/zij/het zal spitten
» meer vervoegingen van spitten