Vertaling van los-

Inhoud:

Duits
Nederlands
auf-, los-
los, auf geht's, wohlan {tw}
aan de slag
hup
vooruit
Los [o] (das ~), Lotterielos {zn.}
loterijlot
lot
Fügung [v] (die ~), Geschick [o] (das ~), Los [o] (das ~), Schicksal [o] (das ~), Verhängnis [o] (das ~) {zn.}
lot
levenslot
fortuin [o]
Heute habe ich eine Verabredung mit dem Schicksal.
Ik heb vandaag een afspraak met het lot.


Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Lassen Sie mich los!

Laat me los!

Wann gehen Sie los?

Wanneer vertrekt ge?

Wir fahren morgen los.

We gaan morgen vertrekken.

Was ist los?

Wat is er aan de hand?

Lassen Sie meinen Arm los!

Laat mijn arm los!

Auf die Plätze, fertig, los!

Op je plaats, klaar, af!

Er ließ das Seil los.

Hij liet het touw los.

Es war die Hölle los.

De hel brak los.

Ich ließ das Seil los.

Ik liet het touw los.

Plötzlich ging der Feueralarm los.

Plotseling ging het brandalarm af.

Lass das Seil nicht los.

Laat het touw niet los.

Wo fahren die Flughafenbusse los?

Waarvandaan vertrekken de bussen naar het vliegveld?

Entschuldigen Sie mich bitte, ich muss los.

Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.

Ich habe Familie in Los Angeles.

Ik heb familie in Los Angeles.

Ich habe Familie in Los Angeles.

Ik heb familie in Los Angeles.


Gerelateerd aan los-

auf- - los - auf geht's - wohlan - Los - Lotterielos - Fügung - Geschick - Schicksal - Verhängnis