Vertaling van spulen

Inhoud:

Duits
Nederlands
spulen, aufspulen, wickeln, aufwickeln {ww.}
opwinden
winden
op een klos winden
spoelen

wir spulen
sie spulen

wij winden op
zij winden op
» meer vervoegingen van opwinden

gurgeln, spülen, abspülen, ausspülen {ww.}
spoelen
afspoelen
gorgelen
spülen, waschen {ww.}
wassen 
uitwassen
de was doen
Ich werde mein Auto waschen.
Ik ga mijn auto wassen.
Schneiden, waschen und föhnen bitte.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.


Gerelateerd aan spulen

aufspulen - wickeln - aufwickeln - gurgeln - spülen - abspülen - ausspülen - waschen