Vertaling van verkehren
Inhoud:
Duits
Nederlands
verkehren {ww.}
in verbinding staan
in elkaar lopen
in elkaar lopen
umlaufen, zirkulieren, kreisen, im Umlauf sein, kursieren, auf und ab gehen, herumgehen, verkehren {ww.}
rouleren
in omloop zijn
rondgaan
circuleren
in omloop zijn
rondgaan
circuleren
wir verkehren
sie verkehren
wij gaan rond
zij gaan rond
» meer vervoegingen van rondgaan
wir verkehren
sie verkehren
wij verkeren
zij verkeren
» meer vervoegingen van verkeren
frequentieren, verkehren, Umgang haben mit, besuchen {ww.}
bezoeken
over de vloer komen
over de vloer komen
wir verkehren
sie verkehren
wij bezoeken
zij bezoeken
» meer vervoegingen van bezoeken
Ich werde dich morgen besuchen.
Ik zal je morgen bezoeken.
Wir werden sie bald besuchen.
We gaan ze snel bezoeken.