Vertaling van wach

Inhoud:

Duits
Nederlands
wach {bn.}
wakend
wakker 
aufgeweckt, flink, frisch, gewandt, hurtig, munter, wach {bn.}
druk
levendig
kras
kwiek
opgewekt
rap
tierig
vief
wakker 
ins Geheim beobachten, auflauern, belauern, wachen {ww.}
op de uitkijk staan
bespioneren 
aufwachen, erwachen {ww.}
wakker worden
ontwaken
Aufwachen ist das Gegenteil von Einschlafen.
Wakker worden is het tegenovergestelde van inslapen.
alarmieren, Lärm schlagen, zusammentrommeln, aufrütteln, wachrufen {ww.}
alarmeren
alarm slaan

ich rufe wach

ik alarmeer
» meer vervoegingen van alarmeren



Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Alte Menschen werden früh wach.

Oude mensen worden vroeg wakker.

Warum bist du um diese Uhrzeit noch wach?

Waarom ben je zo laat nog op?