Vertaling van was
Inhoud:
Duits
Nederlands
Voorbeelden in zinsverband
Duits
Nederlands
Was?
Wat?
Tu was!
Doe iets!
Was fehlt?
Wat ontbreekt er?
Was bedeutet dieser Satz?
Wat is de betekenis van deze zin?
Was bedeutet dieses Wort?
Wat betekent dit woord?
Was muss ich machen?
Wat moet ik doen?
Was ist das?
Wat is dit?
Was kocht ihr?
Wat zijn jullie aan het koken?
Was sagte sie?
Wat zei ze?
Was ist das?
Wat is het?
Was macht er?
Wat is hij aan het doen?
Was hat Jane gemacht?
Wat heeft Jean gemaakt?
Was brauchen Sie?
Wat heb je nodig?
Was denken Sie darüber?
Wat denk je ervan?
Was machen Sie da?
Wat doe je hier?