Vertaling van zögern

Inhoud:

Duits
Nederlands
zögern {ww.}
treuzelen
toeven
teuten
talmen
leuteren
dralen

wir zögern
sie zögern

wij treuzelen
zij treuzelen
» meer vervoegingen van treuzelen

Zögern [o] (das ~), Zaudern [o] (das ~) {zn.}
geweifel
hapering [v]
weifeling [v]
aarzeling  [v]
Zögern [o] (das ~), Zaudern [o] (das ~) {zn.}
weifeling [v]
schroom
aarzeling  [v]
taumeln, wackeln, zagen, zaudern, zögern {ww.}
zwichten
wankelen
wiebelen
waggelen

wir zögern
sie zögern

wij zwichten
zij zwichten
» meer vervoegingen van zwichten

schwanken, zaudern, zögern, unschlüssig sein, stocken {ww.}
weifelen
schromen
dubben
schoorvoeten
aarzelen 

wir zögern
sie zögern

wij weifelen
zij weifelen
» meer vervoegingen van weifelen



Voorbeelden in zinsverband

Duits
Nederlands

Zögern Sie nicht, um Rat zu fragen.

Aarzel niet om raad te vragen.

Zögern Sie nicht, zu fragen, wenn Sie etwas nicht verstehen.

Aarzel niet vragen te stellen indien je iets niet begrijpt.


Gerelateerd aan zögern

Zögern - Zaudern - taumeln - wackeln - zagen - zaudern - schwanken - unschlüssig sein - stocken