Vertaling van a shame

Inhoud:

Engels
Nederlands
shame, disgrace, abashment {zn.}
schaamte
schande
beschaamdheid [v]
She blushed with shame.
Ze bloosde van schaamte.
His cheeks were burning with shame.
Zijn wangen brandden van schaamte.
shame {tw}
foei
regrettable, sad, unfortunate, a pity, a shame {bn.}
betreurenswaardig
spijtig
jammerlijk
erg jammer
to put to shame, to abash, to shame {ww.}
beschamen
beschaamd maken
regrettably, unfortunately, alas, sadly, shame {bw.}
helaas
jammer 
jammer genoeg
tot mijn spijt
tot onze spijt
ongelukkigerwijs
to dishonour, to shame {ww.}
schandvlekken
te schande maken