Vertaling van address

Inhoud:

Engels
Nederlands
to address {ww.}
adresseren 

I address
you address
we address

ik adresseer
jij adresseert
wij adresseren
» meer vervoegingen van adresseren

to address, to accost {ww.}
aanspreken 
toespreken
aanklampen 

I address
you address
we address

ik spreek aan
jij spreekt aan
wij spreken aan
» meer vervoegingen van aanspreken

address {zn.}
adres  [o] (het ~)
Write down his address.
Schrijf zijn adres op.
I know her address.
Ik ken haar adres.
address, articulation, statement {zn.}
uitlating [v]
to handle, to treat, to deal, to address, to process, to deal with {ww.}
behandelen 
onderhandelen

I address
you address
we address

ik behandel
jij behandelt
wij behandelen
» meer vervoegingen van behandelen

Treat a decayed tooth.
Een aangetaste tand/kies behandelen.
to confront, to face, to abut, to address {ww.}
het hoofd bieden
to lecture, to discourse, to address {ww.}
een lezing houden
een spreekbeurt houden

I address

to treat, to address, to handle, to tackle {ww.}
behandelen 
verhandelen

I address
you address
we address

ik behandel
jij behandelt
wij behandelen
» meer vervoegingen van behandelen

lecture, address, discourse, speech {zn.}
spreekbeurt
voordracht
lezing [v]
accost, address, intervention, message, speech {zn.}
toespraak
aanspraak  [v]
Her speech was excellent.
Haar toespraak was uitmuntend.
His speech moved us.
Zijn toespraak beroerde ons.
speech, discourse, address {zn.}
redevoering [v]
vertoog


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Please address the chair!

Richt u alstublieft tot de voorzitter!

Write down his address.

Schrijf zijn adres op.

I know her address.

Ik ken haar adres.

He changed his address.

Hij heeft zijn adres gewijzigd.

Tom couldn't remember Mary's address.

Tom kon Mary's adres niet herinneren.

I gave him my address.

Ik gaf hem mijn adres.

First find out her name and address.

Ontdek eerst zijn naam en adres.

I don't have the address now.

Ik heb nu het adres niet.

Fill in your name and address.

Vul uw naam en adres in.

She used to address me as Tom.

Vroeger sprak ze me altijd aan met Tom.

I gave Tom a fake address.

Ik gaf Tom een vals adres.

If she knew your address, she would write to you.

Als ze uw adres kende, zou ze u schrijven.

If I knew his address, I would write to him.

Ik zou hem schrijven als ik zijn adres wist.

The date and address is usually written at the head of letters.

De datum en het adres schrijft men gewoonlijk bovenaan de brief.

I don't know my address yet, I'm going to stay with my friend for a while.

Ik weet mijn adres nog niet, ik ga een tijdje bij mijn vriendin wonen.


Gerelateerd aan address

accost - articulation - statement - handle - treat - deal - process - deal with - confront - face - abut - lecture - discourse - tackle - speechplace