Vertaling van alarm

Inhoud:

Engels
Nederlands
to alarm, to raise the alarm, to sound the alarm {ww.}
alarmeren
alarm slaan

I alarm
you alarm
we alarm

ik alarmeer
jij alarmeert
wij alarmeren
» meer vervoegingen van alarmeren

alarm {zn.}
schel
bel  [v]
alarm {zn.}
schrik 
alarm, alert {zn.}
onraad
alarm  [o]
to alarm, to appal, to appall, to dismay, to horrify {ww.}
alarmeren

I alarm
you alarm
we alarm

ik alarmeer
jij alarmeert
wij alarmeren
» meer vervoegingen van alarmeren

to appal, to dismay, to puzzle, to alarm, to dumbfound, to stun, to stupefy, to disconcert, to startle, to stagger, to take aback, to astound {ww.}
verbluffen
verbijsteren
ontstellen
ontzetten
onthutsen 

I alarm
you alarm
we alarm

ik verbluf
jij verbluft
wij verbluffen
» meer vervoegingen van verbluffen

to alarm, to appal, to appall, to dismay, to horrify {ww.}
afschrikken

I alarm
you alarm
we alarm

ik schrik af
jij schrikt af
wij schrikken af
» meer vervoegingen van afschrikken

to frighten, to alarm, to chill, to intimidate, to scare, to startle, to affright {ww.}
bang maken
vrees aanjagen
verschrikken
beangstigen

I alarm
you alarm
we alarm

ik verschrik
jij verschrikt
wij verschrikken
» meer vervoegingen van verschrikken

If I wanted to scare you, I would tell you what I dreamt about a few weeks ago.
Als ik je wilde bang maken, zou ik je vertellen waar ik een paar weken geleden over gedroomd heb.
to alarm, to alert {ww.}
beknellen
benauwen
nijpen
vreten
drukken
knagen
knellen
beklemmen

I alarm
you alarm
we alarm

ik beknel
jij beknelt
wij beknellen
» meer vervoegingen van beknellen

to agitate, to alarm, to disturb, to perturb, to ruffle, to trouble, to unsettle, to upset, to worry {ww.}
benauwen
verontrusten

I alarm
you alarm
we alarm

ik benauw
jij benauwt
wij benauwen
» meer vervoegingen van benauwen

to alarm, to alert {ww.}
alarmeren

I alarm
you alarm
we alarm

ik alarmeer
jij alarmeert
wij alarmeren
» meer vervoegingen van alarmeren

alarm-signal, alarm {zn.}
alarmsein [o]
noodsein
alarming, alarm {bn.}
alarmerend
zorgwekkend
fear, apprehension, fright, trepidation, alarm {zn.}
beduchtheid [v]
vrees
alarmclock, alarm {zn.}
wekker [m]
consternation, alarm, dismay {zn.}
verslagenheid [v]
ontsteltenis [v]
verbijstering [v]
consternatie [v]
reveille, alarm {zn.}
reveille
agitation, alarm, disturbance, restlessness, roughness {zn.}
gejaagdheid [v]
rusteloosheid [v]
woeligheid [v]
onrust


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

The alarm clock is ringing.

De wekker loopt af.

I didn't want to alarm you.

Ik wilde je niet doen schrikken.

The alarm clock wakes me at seven.

De wekker wekt me om zeven uur.

The alarm clock is ten minutes fast.

De wekker loopt tien minuten voor.

The first item he bought was an alarm clock.

Het eerste ding dat hij kocht was een wekker.

All of a sudden, the fire alarm went off.

Plotseling ging het brandalarm af.

Much better to be woken by the birds than by an alarm.

Het is veel beter wakker te worden van de vogels dan van de wekker.

Yesterday the alarm clock didn't go off and Kurt didn't wake up.

Gisteren is de wekker niet afgelopen en Kurt is niet wakker geworden.


Gerelateerd aan alarm

raise the alarm - sound the alarm - alert - appal - appall - dismay - horrify - puzzle - dumbfound - stun - stupefy - disconcert - startle - stagger - take abackcark - affright - cause - warn