Vertaling van along
Voorbeelden in zinsverband
Bring your children along.
Neem uw kinderen mee.
A fox came along.
Een vos kwam langs.
I'm not coming along.
Ik kom niet mee.
We walked along the river.
We liepen langs de rivier.
We walk along the lakeside.
We wandelen langs de oever van het meer.
I'd like to come along.
Ik zou graag meekomen.
Do you get along with your boss?
Heb je een goede verstandhouding met je baas?
Do you want to come along?
Wil je meekomen?
We walked slowly along the road.
We liepen langzaam langs de weg.
I can't get along with him.
Ik kan niet met hem opschieten.
Don't you want to come along?
Wil je niet met me mee?
Walking along the street, I met an old friend.
Toen ik op straat liep, ontmoette ik een oude vriend.
Do you get along well with your new classmates?
Kun je het goed vinden met je nieuwe klasgenoten?
He doesn't get along with anybody in the office.
Hij kan met niemand opschieten in het kantoor.
Tom found it difficult to get along with Mary.
Tom vond het moeilijk overeen te komen met Mary.