Vertaling van bank

Inhoud:

Engels
Nederlands
bank {zn.}
bank  [v]
bank, shore, coast {zn.}
waterkant  [m]
wal  [m]
oever  [m]
kust  [v]
kant  [m]
boord  [m]
bank, sandbank {zn.}
bank  [v]
plaat
zandbank 
zandplaat
to bank {ww.}
bankieren

I bank
you bank
we bank

ik bankier
jij bankiert
wij bankieren
» meer vervoegingen van bankieren

to bank, to deposit {ww.}
deponeren

I bank
you bank
we bank

ik deponeer
jij deponeert
wij deponeren
» meer vervoegingen van deponeren

to bank, to rely, to swear, to trust {ww.}
vertrouwen
rekenen
geloven
steunen
leunen
bouwen
verlaten
betrouwen

I bank
you bank
we bank

ik vertrouw
jij vertrouwt
wij vertrouwen
» meer vervoegingen van vertrouwen

He abused my trust.
Hij heeft mijn vertrouwen misbruikt.
Honestly, I can't trust him.
Eerlijk, ik kan hem niet vertrouwen.
to bank {ww.}
bandstoten
to bank, to rely, to swear, to trust {ww.}
zweren

they bank

zij zweren
» meer vervoegingen van zweren

to bank, to rely, to swear, to trust {ww.}
vertrouwen

I bank
you bank
we bank

ik vertrouw
jij vertrouwt
wij vertrouwen
» meer vervoegingen van vertrouwen

I lost my trust in him.
Ik ben mijn vertrouwen in hem verloren.
He's a man you can rely on.
Dat is iemand op wie je kan vertrouwen.
bank, banking company, banking concern, depository financial institution {zn.}
bank [m] (de ~)
bankinstelling
bankiershuis
Where's the bank?
Waar is de bank?
Is the bank open?
Is de bank open?
bank, bank building {zn.}
bankrelatie
bank, camber, cant {zn.}
afril
talud [o] (het ~)
beloop [o] (het ~)
taluud
bank, bank building {zn.}
bankier [m] (de ~)
bank {zn.}
slagzij [m] (de ~)
bank {zn.}
sneeuwbank
sneeuwverstuiving
bank, coin bank, money box, savings bank {zn.}
sneeuwberg


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Where's the bank?

Waar is de bank?

Is the bank open?

Is de bank open?

Where is the bank?

Waar is de bank?

He works for a bank.

Hij werkt bij een bank.

He works in a bank.

Hij werkt bij een bank.

He works at a bank.

Hij werkt bij een bank.

I've been to the bank.

Ik ben naar de bank geweest.

I work in a bank.

Ik werk bij een bank.

He works at the bank.

Hij werkt bij een bank.

Where is the nearest bank?

Waar is de dichtstbijzijnde bank?

He is the president of the bank.

Hij is de voorzitter van de bank.

Why did you paint the bank red?

Waarom heb je de bank rood geschilderd?

I saw them enter the bank.

Ik heb hen de bank zien binnengaan.

My brother works in a bank.

Mijn broer werkt bij een bank.

Is there a bank near the station?

Is er een bank in de buurt van het station?