Vertaling van brush
borstelen
I brush
you brush
we brush
ik schuier
jij schuiert
wij schuieren
» meer vervoegingen van schuieren
doornbos
aanroeren
I brush
you brush
we brush
ik zit aan
jij zit aan
wij zitten aan
» meer vervoegingen van aanzitten
I brush
you brush
we brush
ik strijk
jij strijkt
wij strijken
» meer vervoegingen van strijken
afkloppen
I brush
you brush
we brush
ik sla af
jij slaat af
wij slaan af
» meer vervoegingen van afslaan
afschuieren
schuieren
uitborstelen
I brush
you brush
we brush
ik borstel
jij borstelt
wij borstelen
» meer vervoegingen van borstelen
I brush
you brush
we brush
ik borstel af
jij borstelt af
wij borstelen af
» meer vervoegingen van afborstelen
I brush
you brush
we brush
ik strijk
jij strijkt
wij strijken
» meer vervoegingen van strijken
I brush
you brush
we brush
ik borstel
jij borstelt
wij borstelen
» meer vervoegingen van borstelen
I brush
you brush
we brush
ik stip aan
jij stipt aan
wij stippen aan
» meer vervoegingen van aanstippen
Voorbeelden in zinsverband
Brush your teeth well.
Poets je tanden goed.
I have to brush my teeth.
Ik moet mijn tanden poetsen.
I brush my teeth twice a day.
Ik poets mijn tanden tweemaal per dag.
I brush my teeth after breakfast.
Ik poets mijn tanden na het ontbijt.
You should brush your teeth at least twice a day.
Je moet minstens twee keer per dag je tanden poetsen.
He went to the United States last year to brush up his English.
Hij ging vorig jaar naar Amerika om zijn Engels bij te schaven.
He went to America last year to brush up his English.
Hij ging vorig jaar naar Amerika om zijn Engels bij te schaven.