Vertaling van cake
vastbakken
aankoeken
they cake
zij bakken aan
» meer vervoegingen van aanbakken
they cake
zij koeken vast
» meer vervoegingen van vastkoeken
I cake
you cake
we cake
ik dek
jij dekt
wij dekken
» meer vervoegingen van dekken
Voorbeelden in zinsverband
Your cake is delicious.
Je taart is heerlijk.
I like cake.
Ik hou van gebak.
The cake tastes sweet.
De cake smaakt zoet.
She baked me a cake.
Ze bakte een cake voor mij.
I was fond of cake.
Ik was gek op taart.
Hanako likes cake very much.
Hanako houdt erg van gebak.
This cake is very sweet.
Deze cake is erg zoet.
She made me a cake.
Ze bakte een cake voor mij.
Mom is making a cake.
Mama is een taart aan het maken.
Would you like some more cake?
Wil je nog wat taart?
Would you like another piece of cake?
Wil je nog een stuk cake?
May I have another piece of cake?
Mag ik nog een stuk taart hebben?
She divided the cake into five pieces.
Ze verdeelde de taart in vijf stukken.
Cut the cake with a knife.
Snij de cake met een mes.
Please put some candles on the birthday cake.
Zet alsjeblieft wat kaarsen op de verjaardagstaart.