Vertaling van can
I can
you can
he/she/it can
ik blik in
jij blikt in
hij/zij/het blikt in
» meer vervoegingen van inblikken
wecken
I can
you can
he/she/it can
ik steriliseer
jij steriliseert
hij/zij/het steriliseert
» meer vervoegingen van steriliseren
I can
you can
he/she/it can
ik kan
jij kan
hij/zij/het kan
» meer vervoegingen van kunnen
I can
you can
he/she/it can
ik blik in
jij blikt in
hij/zij/het blikt in
» meer vervoegingen van inblikken
I can
you can
he/she/it can
ik zet af
jij zet af
hij/zij/het zet af
» meer vervoegingen van afzetten
I can
you can
he/she/it can
ik loof uit
jij looft uit
hij/zij/het looft uit
» meer vervoegingen van uitloven
weten
kunnen
I can
you can
he/she/it can
ik vermag
jij vermag
hij/zij/het vermag
» meer vervoegingen van vermogen
wippen
I can
you can
he/she/it can
ik ontsla
jij ontslaat
hij/zij/het ontslaat
» meer vervoegingen van ontslaan
blikje
nachtspiegel
piespot
pot
pispot
batterij
derrière
fundament
krent
posterieur
reet
tooches
bibs
bips
achterwerk
gat
zitvlak
hol
kont
achtersteven
WC
w.c.
W.C.
bestekamer
gemak
kakdoos
plee
poepdoos
privaat
retirade
schijthuis
sekreet
closet
doos
Voorbeelden in zinsverband
He can swim fast.
Hij kan snel zwemmen.
He can speak French.
Hij kan Frans spreken.
When can we eat?
Wanneer kunnen we eten?
Can I eat this?
Kan ik dit eten?
I can do it.
Ik kan het.
Nobody can understand him.
Niemand kan hem begrijpen.
Maybe we can talk.
Misschien kunnen we praten.
Can you prove it?
Kunt u dat bewijzen?
I can play Chopin.
Ik kan Chopin spelen.
Nobody can surpass him.
Niemand kan hem overtreffen.
Mary can swim.
Mary kan zwemmen.
Can we talk?
Kunnen we praten?
Can you hear me?
Kun je me horen?
Bob can cook.
Bob kan koken.
I can play tennis.
Ik kan tennissen.