Vertaling van capacity
Inhoud:
Engels
Nederlands
ability, capability, capacity, competence, competency, faculty, proficiency {zn.}
His musical ability was fostered in Vienna.
Zijn muzikale bekwaamheid werd bevorderd in Wenen.
Man has the ability to speak.
De mens heeft het vermogen om te spreken.
post, capacity, job, office, position, station, appointment {zn.}
I'm looking for a job.
Ik zoek een baan.
My sister has a job.
Mijn zus heeft een baan.
Tom is looking for a job.
Tom is op zoek naar een baan.
Your job hangs by a thread.
Jouw baan hangt aan een zijden draadje.
ability, capacity, power, skill {zn.}
macht
vermogen
vermogen
Knowing is power.
Kennis is macht.
Knowledge is power.
Kennis is macht.