Vertaling van chisel
Inhoud:
Engels
Nederlands
chisel, graver {zn.}
beitel
to chisel {ww.}
beitelen
I chisel
you chisel
we chisel
ik beitel
jij beitelt
wij beitelen
» meer vervoegingen van beitelen
to chisel {ww.}
ciseleren
I chisel
you chisel
we chisel
ik ciseleer
jij ciseleert
wij ciseleren
» meer vervoegingen van ciseleren
to carve, to chisel, to grave, to whittle {ww.}
beitelen
I chisel
you chisel
we chisel
ik beitel
jij beitelt
wij beitelen
» meer vervoegingen van beitelen
to chisel {ww.}
inbeitelen
I chisel
chisel {zn.}
stokbeitel
chisel {zn.}
beitel
to cheat, to chisel {ww.}
smokkelen
I chisel
you chisel
we chisel
ik smokkel
jij smokkelt
wij smokkelen
» meer vervoegingen van smokkelen
to cheat, to chisel, to rip off {ww.}
losscheuren
I chisel
you chisel
we chisel
ik scheur los
jij scheurt los
wij scheuren los
» meer vervoegingen van losscheuren
to cheat, to chisel {ww.}
knoeien
foefelen
foezelen
sjoemelen
foefelen
foezelen
sjoemelen
I chisel
you chisel
we chisel
ik knoei
jij knoeit
wij knoeien
» meer vervoegingen van knoeien