Vertaling van coat
I coat
you coat
we coat
ik overtrek
jij overtrekt
wij overtrekken
» meer vervoegingen van overtrekken
I coat
you coat
we coat
ik duik op
jij duikt op
wij duiken op
» meer vervoegingen van opduiken
bekleed
I coat
you coat
we coat
ik bekleed
jij bekleedt
wij bekleden
» meer vervoegingen van bekleden
I coat
you coat
we coat
ik coat
jij coat
wij coaten
» meer vervoegingen van coaten
vastbakken
aankoeken
they coat
zij bakken aan
» meer vervoegingen van aanbakken
they coat
zij koeken vast
» meer vervoegingen van vastkoeken
I coat
you coat
we coat
ik dek
jij dekt
wij dekken
» meer vervoegingen van dekken
Voorbeelden in zinsverband
Hang up your coat, please.
Hangt u uw jas toch op.
She wants a purple coat.
Ze wilt een paarse jas.
You bought an expensive coat.
Je hebt een dure jas gekocht.
Shall I carry your coat?
Zal ik uw jas dragen?
There are buttons on the coat.
Er zitten knopen op het jasje.
He made her a new coat.
Hij maakte haar een nieuwe jas.
I put my coat on inside out.
Ik deed mijn jas binnenstebuiten aan.
She was wearing a blue coat.
Ze droeg een blauwe mantel.
Hey mister, you forgot your coat!
Meneer, u bent uw jas vergeten!
Who is that woman with the brown coat?
Wie is de vrouw met de bruine jas?
The girl in the blue coat is my daughter.
Het meisje met de blauwe jas is mijn dochter.
I'm looking for a coat in my size.
Ik zoek een jas in mijn maat.
She was wearing a green coat with a matching mini-skirt.
Ze droeg een groene jas met een bijpassend minirokje.
First John put on his coat, and then he picked up his hat.
Eerst trok John zijn jas aan, en toen pakte hij zijn hoed.