Vertaling van crash
neerstorten
I crash
you crash
we crash
ik verongeluk
jij verongelukt
wij verongelukken
» meer vervoegingen van verongelukken
I crash
you crash
we crash
ik loop vast
jij loopt vast
wij lopen vast
» meer vervoegingen van vastlopen
verbrijzeling
I crash
you crash
we crash
ik bots
jij botst
wij botsen
» meer vervoegingen van botsen
I crash
you crash
we crash
ik ram
jij ramt
wij rammen
» meer vervoegingen van rammen
storten
I crash
you crash
we crash
ik stort neer
jij stort neer
wij storten neer
» meer vervoegingen van neerstorten
I crash
you crash
we crash
ik crash
jij crasht
wij crashen
» meer vervoegingen van crashen
I crash
you crash
we crash
ik rijd aan
jij rijdt aan
wij rijden aan
» meer vervoegingen van aanrijden
I crash
you crash
we crash
ik smak neer
jij smakt neer
wij smakken neer
» meer vervoegingen van neersmakken
stukvallen
they crash
zij vallen stuk
» meer vervoegingen van stukvallen
boem
Voorbeelden in zinsverband
He survived the plane crash.
Hij heeft een vliegtuigongeval overleefd.
He affirmed that he saw the crash.
Hij beweerde het ongeval gezien te hebben.
She died in a plane crash.
Ze stierf in een vliegtuigcrash.
The sole survivor of the crash was a baby.
De enige overlevende van de crash was een baby.
I heard a shout and then a crash.
Ik hoorde een kreet en daarna een botsing.
You had better put on your crash helmet.
Je had beter je valhelm op kunnen doen.
She cried for joy when she heard that her son had survived the plane crash.
Ze huilde van blijdschap toen ze hoorde dat haar zoon de vliegtuigcrash had overleefd.