Vertaling van fact
feitelijkheid
waarheid
Voorbeelden in zinsverband
This fact proves her innocence.
Dit feit bewijst haar onschuld.
In fact, he can't swim well.
Eigenlijk kan hij niet goed zwemmen.
Show me a fact which supports your idea.
Toon mij een feit dat uw idee ondersteunt.
She said that her husband hit her, but in fact it was the other way around.
Ze zei dat haar man haar sloeg maar eigenlijk was het andersom.
Fiction novels sell better than reality. In fact, reality doesn't sell at all.
Fictieromans verkopen beter dan realiteit. In feite verkoopt realiteit helemaal niet.
It is a shameful fact that, while there are lands where people suffer from hunger, within Japan there are many households and restaurants where much food is thrown away.
Het is een beschamend feit dat, terwijl er landen zijn waar mensen honger lijden, er in Japan veel huishoudens en restaurants zijn waar veel eten weggegooid wordt.