Vertaling van family

Inhoud:

Engels
Nederlands
family {zn.}
familie  [v]
gezin  [o]
huisgezin [o]
huis  [o]
I have no family.
Ik heb geen gezin.
We're practically family.
We zijn haast een gezin.
family, home, house, household, menage {zn.}
huishouden [o] (het ~)
It must be terribly difficult, running her household on her own after divorcing.
Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
family, family unit {zn.}
gezinsverband [o] (het ~)
house, family, household, building {zn.}
huis  [o]
familie  [v]
pand [o]
geslacht  [o]
They spent six months building the house.
Ze zijn zes maanden bezig geweest om het huis te bouwen.
This is their house.
Dit is hun huis.
family, family line, folk, kinfolk, kinsfolk, phratry, sept {zn.}
staak [m] (de ~)
tak [m] (de ~)
family, family line, folk, kinfolk, kinsfolk, phratry, sept {zn.}
familie [v] (de ~)
geslacht [o] (het ~)
stam [m] (de ~)
maagschap
huis [o] (het ~)
How large is your family?
Hoe groot is uw familie?
How is the family?
Hoe gaat het met de familie?
family, family unit {zn.}
familie [v] (de ~)
gezin [o] (het ~)
huishouding [v] (de ~)
huisgezin [o] (het ~)
I have a large family.
Ik heb een groot gezin.
How's the family?
Hoe gaat het met je gezin?
family {zn.}
familie
How is your family?
Hoe is het met uw familie?
How is your family doing?
Hoe is het met uw familie?
clan, ethnic group, race, tribe, family, kin, kind, people, stock {zn.}
geslacht  [o]
stam [m]
volksstam


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

We're practically family.

We zijn haast een gezin.

How is the family?

Hoe gaat het met de familie?

How's the family?

Hoe gaat het met je gezin?

I have no family.

Ik heb geen gezin.

How is your family?

Hoe is het met uw familie?

How large is your family?

Hoe groot is uw familie?

How is your family doing?

Hoe is het met uw familie?

I have a large family.

Ik heb een groot gezin.

Tony sometimes visited his family.

Tony gaat soms op bezoek bij zijn familie.

Do you know anything about your family?

Weet je iets over je familie?

She likes cooking for her family.

Ze kookt graag voor haar gezin.

I took a picture of my family.

Ik nam een foto van mijn familie.

How do you spell your family name?

Hoe spel je je achternaam?

Did you come from a musical family?

Kom je uit een muzikaal gezin?

All my friends and family are dead.

Al mijn vrienden en familie zijn dood.


Gerelateerd aan family

home - house - household - menage - family unit - building - family line - folk - kinfolk - kinsfolk - phratry - sept - clan - ethnic group - racecommunity - connectedness - component - family - department