Vertaling van fast
hecht
stevig
vast
I fast
you fast
we fast
ik vast
jij vast
wij vasten
» meer vervoegingen van vasten
vasten
gezwind
rad
rap
ras
snel
vlug
Voorbeelden in zinsverband
He can swim fast.
Hij kan snel zwemmen.
This car is fast.
Deze auto is snel.
My pulse is fast.
Mijn hartslag is hoog.
You're driving too fast.
Je rijdt te snel.
The clock is fast.
De klok loopt voor.
He talks too fast.
Hij spreekt te snel.
Jack doesn't drive fast.
Jack rijdt niet snel.
Don't run so fast.
Loop niet zo snel.
You're not fast enough.
Je bent niet snel genoeg.
He couldn't run very fast.
Hij kon niet heel snel lopen.
Tom is not fast enough.
Tom is niet snel genoeg.
Oh please, not so fast.
Oh alsjeblieft, niet zo snel.
Driving too fast is dangerous.
Te snel rijden is gevaarlijk.
Am I talking too fast?
Spreek ik te snel?
How fast she is running!
Hoe snel ze loopt!