Vertaling van fire
vuren
paffen
I fire
you fire
we fire
ik schiet
jij schiet
wij schieten
» meer vervoegingen van schieten
vuurzee
afvuren
I fire
you fire
we fire
ik brand los
jij brandt los
wij branden los
» meer vervoegingen van losbranden
I fire
you fire
we fire
ik ontsla
jij ontslaat
wij ontslaan
» meer vervoegingen van ontslaan
aanwakkeren
aanzetten
aanvuren
I fire
you fire
we fire
ik wakker aan
jij wakkert aan
wij wakkeren aan
» meer vervoegingen van aanwakkeren
I fire
you fire
we fire
ik vuur aan
jij vuurt aan
wij vuren aan
» meer vervoegingen van aanvuren
I fire
I fire
you fire
we fire
ik dank af
jij dankt af
wij danken af
» meer vervoegingen van afdanken
ontladen
I fire
you fire
we fire
ik schiet af
jij schiet af
wij schieten af
» meer vervoegingen van afschieten
Voorbeelden in zinsverband
Kill it with fire!
Dood het met vuur!
No smoke without fire.
Waar rook is, is vuur.
The curtain caught fire.
Het gordijn heeft vlam gevat.
The fire is out.
Het vuur is uitgegaan.
What's on fire?
Wat staat er in brand?
My house was on fire.
Mijn huis was aan het branden.
We raced toward the fire.
We haastten ons in de richting van het vuur.
Don't forget to put out the fire.
Vergeet niet het vuur uit te doen.
The cause of the fire was known.
De oorzaak van de brand was bekend.
He set fire to his own house.
Hij stak zijn eigen huis in de fik.
The coal was glowing in the fire.
De kolen gloeide in het vuur.
Four families were killed in the fire.
Vier gezinnen kwamen om in de brand.
It being cold, we made a fire.
Omdat het koud was, hebben we een vuur gemaakt.
A burnt child fears the fire.
Een verbrand kind is bang voor het vuur.
We had a fire drill yesterday.
Gisteren hadden we een brandoefening.