to cause, to give rise to, to pose, to provoke, to result in, to inflict, to wreak {ww.} veroorzaken
teweegbrengen
aanrichten
stichten
aandoen
What trouble can she cause?
Welke moeilijkheden kan zij veroorzaken?
I don't want to cause a panic.
Ik wil geen paniek veroorzaken.