Vertaling van grace

Inhoud:

Engels
Nederlands
grace, gracefulness {zn.}
sierlijkheid [v]
grace {zn.}
genade [v]
grace {zn.}
tafelgebed
Grace, grace {zn.}
Gratie [v]
favour, boon, grace, kindness {zn.}
genadigheid [v]
gunst 
begunstiging [v]
excellency, majesty, sire, grace, highness {zn.}
hoogheid [v]
majesteit [v]
eerwaarde [m]
to adorn, to beautify, to decorate, to embellish, to grace, to ornament {ww.}
optuigen
verfraaien
versieren
opsieren
decoreren
tooien
optooien
opsmukken

I grace
you grace
we grace

ik tuig op
jij tuigt op
wij tuigen op
» meer vervoegingen van optuigen

to adorn, to beautify, to decorate, to embellish, to grace, to ornament {ww.}
aankleden

I grace
you grace
we grace

ik kleed aan
jij kleedt aan
wij kleden aan
» meer vervoegingen van aankleden

to adorn, to beautify, to decorate, to embellish, to grace, to ornament {ww.}
opluisteren

I grace
you grace
we grace

ik luister op
jij luistert op
wij luisteren op
» meer vervoegingen van opluisteren

to adorn, to beautify, to decorate, to embellish, to grace, to ornament {ww.}
ornamenteren

I grace
you grace
we grace

ik ornamenteer
jij ornamenteert
wij ornamenteren
» meer vervoegingen van ornamenteren



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Do you know if Grace is at home?

Weet jij of Grace thuis is?

Do you know whether or not Grace is at home?

Weet je of Grace thuis is of niet?


Gerelateerd aan grace

gracefulness - Grace - favour - boon - kindness - excellency - majesty - sire - highness - adorn - beautify - decorate - embellish - ornamentprocess - cater - adorn - act upon