Vertaling van hair

Inhoud:

Engels
Nederlands
hair {zn.}
haar  [o]
beharing [v]
haardos [m]
Maria has long hair.
Maria heeft lang haar.
She has dry hair.
Zij heeft droog haar.
hair, hairs {eigenn.}
haar  [m]
haren
hair {zn.}
haar  [m]
She has short hair.
Ze heeft kort haar.
Her hair is very short.
Haar haar is heel kort.
hair, haircloth {zn.}
roshaar
hair {zn.}
haar [o] (het ~)
beharing [v] (de ~)
I like short hair.
Kort haar vind ik leuk.
hair {zn.}
haar
pruik
kuif
hoofdhaar
haardos [m] (de ~)
fuzz, hair, tomentum {zn.}
haar
plantenhaar
plantehaar


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Maria has long hair.

Maria heeft lang haar.

She has dry hair.

Zij heeft droog haar.

I like short hair.

Kort haar vind ik leuk.

She has short hair.

Ze heeft kort haar.

His hair has turned white.

Zijn haar is wit geworden.

Her hair is very short.

Haar haar is heel kort.

They have brown skin and black hair.

Ze hebben bruine huid en zwart haar.

My grandfather has snowy white hair.

Mijn grootvader heeft sneeuwwit haar.

He had his hair cut short.

Hij liet zijn haar kort knippen.

My hair is longer than Jane's is.

Mijn haar is langer dan dat van Jane.

I've got to fix my hair.

Ik moet mijn haar opmaken.

The rug was covered in cat hair.

Het tapijt was bedekt met kattenhaar.

Girl, what beautiful hair you have.

Meid, wat heb je toch prachtig haar.

My mother cut my hair too short.

Mijn moeder heeft mijn haar te kort geknipt.

This young man has blue hair.

Deze jongeman heeft blauw haar.


Gerelateerd aan hair

hairs - haircloth - fuzz - tomentumcloth - covering - component - hair - appendage - curl - part