Vertaling van lying
platliggend
aanliggen
Voorbeelden in zinsverband
He hated lying.
Hij haatte liegen.
She is lying about her age.
Ze liegt over haar leeftijd;
The police suspect that he was lying.
De politie vermoedt dat hij loog.
When he came to, he was lying in the park.
Toen hij bijkwam, lag hij in het park.
He was lying there with his legs tied together.
Hij lag daar met zijn benen samen gebonden.
I don't believe Naomi. I think she's lying.
Ik geloof Naomi niet; ik denk dat ze liegt.
He was lying there with his legs bound together.
Hij lag daar met zijn benen samen gebonden.
Telling the truth is much easier than lying.
De waarheid zeggen is veel gemakkelijker dan liegen.
He leaned over her and said, "No, I'm not lying."
Hij boog zich over haar en zei, "Nee, ik lieg niet."
Tom is lying on the sofa watching TV.
Tom ligt op de sofa TV te kijken.
The land to the northeast was low-lying.
Het land ten noordoosten was laagland.
I saw a young man lying on the bench under the cherry tree in the park.
Ik zag een jonge men liggen op de bank onder de kerselaar in het park.
The seal was lying on the sandbank
De zeehond lag op de zandbank
When they woke up they saw a stone lying next to them.
Toen ze wakker werden zagen ze een steen naast zich liggen.
I saw a big dog lying in front of Mr. Hill's house.
Ik zag een grote hond die voor meneer Hills huis lag.