Vertaling van married
I married
you married
he/she/it married
ik trouwde
jij trouwde
hij/zij/het trouwde
» meer vervoegingen van trouwen
I married
you married
he/she/it married
ik trouwde
jij trouwde
hij/zij/het trouwde
» meer vervoegingen van trouwen
de vrouw worden van
huwen
I married
you married
he/she/it married
ik huwde
jij huwde
hij/zij/het huwde
» meer vervoegingen van huwen
I married
you married
he/she/it married
ik trouwde
jij trouwde
hij/zij/het trouwde
» meer vervoegingen van trouwen
de man worden van
huwen
I married
you married
he/she/it married
ik huwde
jij huwde
hij/zij/het huwde
» meer vervoegingen van huwen
I married
you married
he/she/it married
ik trouwde
jij trouwde
hij/zij/het trouwde
» meer vervoegingen van trouwen
I married
you married
he/she/it married
ik trouwde
jij trouwde
hij/zij/het trouwde
» meer vervoegingen van trouwen
I married
you married
he/she/it married
ik trouwde
jij trouwde
hij/zij/het trouwde
» meer vervoegingen van trouwen
conjugaal
matrimoniaal
Voorbeelden in zinsverband
I'm married.
Ik ben getrouwd.
Is she married?
Is zij getrouwd?
He married a stewardess.
Hij trouwde met een stewardess.
He married for money.
Hij is getrouwd voor het geld.
Larry Ewing is married.
Larry Ewing is getrouwd.
Are you married?
Bent u getrouwd?
Her oldest daughter got married.
Haar oudste dochter ging trouwen.
When did you get married?
Wanneer ben je getrouwd?
I'm married
Ik ben getrouwd
They are to be married in June.
Ze gaan trouwen in juni.
She married him for his money.
Zij is met hem getrouwd voor zijn geld.
They got married six months ago.
Ze zijn zes maanden geleden getrouwd.
She ended up getting married to him.
Uiteindelijk is ze met hem getrouwd.
He can't afford to get married.
Hij kan het zich niet veroorloven om te trouwen.
She decided to get married to Tom.
Ze besloot met Tom te trouwen.