Vertaling van must
I must
you must
he/she/it must
ik moet
jij moet
hij/zij/het moet
» meer vervoegingen van moeten
Voorbeelden in zinsverband
A man must work.
Een mens moet werken.
You must stop smoking.
Ge moet stoppen met roken.
You must quit smoking.
Ge moet stoppen met roken.
You must start immediately.
Ge moet onmiddellijk beginnen.
I must find it.
Ik moet het vinden.
We must go.
We moeten gaan.
You must study hard.
Je moet hard leren.
We must hide!
We moeten ons verstoppen!
Everybody must know.
Iedereen moet het weten.
Carthage must be destroyed.
Carthago moet verwoest worden.
All men must die.
Alle mensen moeten sterven.
You must do your best.
Ge moet uw best doen.
I must ride a bicycle.
Ik moet fietsen.
A man must be honest.
Een man moet eerlijk zijn.
You must promise me something.
Je moet me iets beloven.