Vertaling van nail
I nail
you nail
we nail
ik spijker
jij spijkert
wij spijkeren
» meer vervoegingen van spijkeren
vastspijkeren
vastnagelen
nagelen
inklinken
spijkeren
I nail
you nail
we nail
ik klink
jij klinkt
wij klinken
» meer vervoegingen van klinken
nagel
I nail
you nail
we nail
ik bespijker
jij bespijkert
wij bespijkeren
» meer vervoegingen van bespijkeren
knallen
pleuren
smijten
I nail
you nail
we nail
ik sodemieter
jij sodemietert
wij sodemieteren
» meer vervoegingen van sodemieteren
oppakken
aanhouden
pakken
opbrengen
inrekenen
I nail
you nail
we nail
ik arresteer
jij arresteert
wij arresteren
» meer vervoegingen van arresteren
I nail
I nail
you nail
we nail
ik leid op
jij leidt op
wij leiden op
» meer vervoegingen van opleiden
Voorbeelden in zinsverband
The nail went through the wall.
De nagel ging door de muur.
To the man who only has a hammer in the toolkit, every problem looks like a nail.
Voor iemand die alleen een hamer in z'n gereedschapskist heeft ziet elk probleem eruit als een spijker.