Vertaling van neighbors
Inhoud:
Engels
Nederlands
neighbors, neighbours {zn.}
buren
I hate my neighbors.
Ik haat mijn buren.
Tom doesn't know his neighbors.
Tom kent zijn buren niet.
Voorbeelden in zinsverband
Engels
Nederlands
I hate my neighbors.
Ik haat mijn buren.
Tom doesn't know his neighbors.
Tom kent zijn buren niet.
Japan and South Korea are neighbors.
Japan en Zuid-Korea zijn buurlanden.
They're on good terms with their neighbors.
Ze hebben een goede verhouding met hun buren.
While they were away on vacation, their neighbors looked after the dog.
Toen ze op vakantie waren zorgden hun buren voor de hond.
The Bible tells us to love our neighbors, and also to love our enemies; probably because they are generally the same people.
De Bijbel draagt ons op om onze naasten én onze vijanden lief te hebben; waarschijnlijk omdat dat in het algemeen dezelfde personen zijn.