Vertaling van pair

Inhoud:

Engels
Nederlands
pair {zn.}
paar 
tweetal
stel
koppel
duo  [o]
I bought a pair of boots.
Ik kocht een paar laarzen.
Tom keeps an extra pair of shoes in the trunk of his car.
Tom bewaart een extra paar schoenen in de achterbak van zijn auto.
pair, couple {zn.}
paar 
koppel
tweetal
stel
span
stelletje [o]
duo  [o]
The couple decided to adopt an orphan.
Het paar besloot een wees te adopteren.
May I ask a couple of questions?
Mag ik een paar vragen stellen?
to couple, to match, to pair, to unite, to mate {ww.}
paren

I pair
you pair
we pair

ik paar
jij paart
wij paren
» meer vervoegingen van paren

to conjugate, to pair {ww.}
vervoegen
conjugeren

I pair
you pair
we pair

ik vervoeg
jij vervoegt
wij vervoegen
» meer vervoegingen van vervoegen

to mate, to match, to pair {ww.}
paren

I pair
you pair
we pair

ik paar
jij paart
wij paren
» meer vervoegingen van paren

to couple, to match, to mate, to pair, to twin {ww.}
koppeling [v] (de ~)
to copulate, to couple, to mate, to pair {ww.}
springen

I pair
you pair
we pair

ik spring
jij springt
wij springen
» meer vervoegingen van springen

to couple, to match, to mate, to pair, to twin {ww.}
koppelen

I pair
you pair
we pair

ik koppel
jij koppelt
wij koppelen
» meer vervoegingen van koppelen

to copulate, to couple, to mate, to pair {ww.}
paren
copuleren

I pair
you pair
we pair

ik paar
jij paart
wij paren
» meer vervoegingen van paren



Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

I bought a pair of boots.

Ik kocht een paar laarzen.

I have a brand new pair of socks.

Ik heb spiksplinternieuwe sokken.

Tom keeps an extra pair of shoes in the trunk of his car.

Tom bewaart een extra paar schoenen in de achterbak van zijn auto.


Gerelateerd aan pair

couple - match - unite - mate - conjugate - twin - copulateconnection - copulate - bring together - work