Vertaling van past
verleden tijd
voorbij
voorbij
praeterium
Voorbeelden in zinsverband
Don't worry about the past.
Maak je geen zorgen over het verleden.
Tom is stuck in the past.
Tom zit vast in het verleden.
We can record the past and present.
We kunnen het verleden en het heden registreren.
It is twenty minutes past ten.
Het is tien voor half elf.
Everything was better in the past.
Vroeger was alles beter.
School begins at half past eight.
De school begint om half negen.
Leave the past behind and go on.
Laat het verleden achter je en ga door.
I haven't eaten anything in the past three days.
Ik heb in drie dagen niks meer gegeten.
Leave the past behind and take care of the present.
Laat het verleden achter je en zorg je maar voor het heden.
In times of crisis one should never idealise the past.
In tijden van crisis moet je nooit het verleden gaan idealiseren.
He's been staying at that hotel for the past five days.
Hij verbleef de afgelopen vijf dagen in dat hotel.
The past can only be known, not changed. The future can only be changed, not known.
Het verleden kan men slechts kennen, niet veranderen. De toekomst kan men slechts veranderen, niet kennen.
Pleasure is always in the past or in the future, never in the present.
Plezier bevindt zich altijd in het verleden of in de toekomst maar nooit in het heden.
She was born just a generation past slavery; a time when there were no cars on the road or planes in the sky; when someone like her couldn't vote for two reasons — because she was a woman and because of the color of her skin.
Ze werd slechts een generatie voorbij slavernij geboren; in een tijd toen er geen auto's op de weg reden en geen vliegtuigen in de lucht vlogen; toen iemand als zij om twee redenen niet mocht stemmen - omdat ze een vrouw was en door de kleur van haar huid.