Vertaling van patch

Inhoud:

Engels
Nederlands
patch {zn.}
verstelgoed
stop
opgezet stuk
lapwerk
lap
ingezet stuk
to mend, to patch, to patch up {ww.}
verstellen
stoppen 
oplappen
lappen
flikken
boeten

I patch
you patch
we patch

ik verstel
jij verstelt
wij verstellen
» meer vervoegingen van verstellen

to patch, to patch up {ww.}
bijpleisteren

I patch
you patch
we patch

ik pleister bij
jij pleistert bij
wij pleisteren bij
» meer vervoegingen van bijpleisteren

bed, patch {zn.}
bed  [o]
tuinbed
perk [o]
bloemperk [o]
He sat on the bed.
Hij zat op het bed.
I lay on my bed.
Ik lig op mijn bed.
patch, temporary hookup {zn.}
kenteken [o] (het ~)
autonummer
patch {zn.}
stoplap
insulation, patch, plating, backing {zn.}
bekleding  [v]
overtrek
tijk
patch, plot, plot of ground, plot of land {zn.}
kaveling
patch, piece, spell, while {zn.}
wijl
poos [m] (de ~)
patch {zn.}
stuk
bandage, patch {zn.}
blinddoek [m] (de ~)
bandage, patch {zn.}
bandage [v] (de ~)
verband [o] (het ~)
darn, mend, patch {zn.}
stop [m] (de ~)
bandage, patch {zn.}
rekverband [o] (het ~)
dapple, fleck, maculation, patch, speckle, spot {zn.}
plek [m] (de ~)
eyepatch, patch {zn.}
ooglap [m] (de ~)
dapple, fleck, maculation, patch, speckle, spot {zn.}
vlek [m] (de ~)
bandage, patch {zn.}
zwachtel [m] (de ~)
eyepatch, patch {zn.}
schoonheidsvlekje [o] (het ~)
tache de beauté